Met ingang van 2014 vervalt de stamrechtvrijstelling. Hoe pakt dit in de praktijk uit?
Stamrechten kunnen op dit moment worden ondergebracht bij een bank, een verzekeraar of een (eigen) stamrecht-bv. Een van de voorwaarden voor het stamrecht is dat deze uiterlijk in het jaar waarin de werknemer AOW-gerechtigd is periodiek gaat uitkeren. De looptijd van de periodieke uitkering moet voldoen aan een staffel (bank) of aan de 1%-sterftekans (verzekeraar en stamrecht-bv).
Verval stamrechtvrijstelling
Met ingang van 2014 vervalt de stamrechtvrijstelling. De werknemer die in 2014 of later een ontslagvergoeding krijgt, moet altijd direct belasting betalen over deze vergoeding tegen het progressieve tarief (maximaal 52%). Het netto-bedrag verhoogt vanaf het volgende jaar de grondslag voor de vermogensrendementsheffing in box 3.
Overgangsrecht voor op 31 december 2013 bestaande stamrechten
Voor op 31 december 2013 bestaande stamrechten blijven de al bestaande regels van toepassing. Het blijft dus mogelijk om deze stamrechten te gebruiken voor een periodieke uitkering.
Echter, het is vanaf 2014 geen verplichting meer om het stamrecht te gebruiken voor een periodieke uitkering. Het stamrecht mag ook in een keer worden uitgekeerd. Over deze uitkering ineens is belasting verschuldigd volgens het progressieve tarief. Er is géén revisierente verschuldigd.
Daarnaast komt er in 2014 een extra afkoopmogelijkheid. Wie zijn op 31 december 2013 bestaande stamrecht in 2014 afkoopt, hoeft maar over 80% van de uitkering belasting te betalen (de 80%-regeling).
Afkoopmogelijkheid
Met het vervallen van de stamrechtvrijstelling wordt de belastingheffing over ontslagvergoedingen naar voren gehaald. Bovendien zal, door het progressieve tarief, de belastingheffing vaak hoger uitvallen. Wordt door de ontvangst van de ontslagvergoeding in een jaar een extra hoog inkomen ontvangen, dan kan onder voorwaarden gebruikgemaakt worden van de middelingsregeling. De middelingsregeling houdt kort gezegd in dat het inkomen over drie achtereenvolgende jaren wordt gemiddeld, waardoor de progressie kan worden verlaagd.
Voor op 31 december 2013 bestaande stamrechten geldt in 2014 een gunstige afkoopmogelijkheid. Deze werkt als volgt uit:
Voorbeeld
A heeft een stamrecht met een waarde van € 100.000. Hij koopt het stamrecht in 2014 af.
Zonder de afrekenoptie (op basis van de wetgeving in 2013) zou A bij een afkoop van het stamrecht:
- belasting naar het progressieve tarief van maximaal 52% moeten betalen over de afkoopsom van € 100.000;
- daarnaast in beginsel 20% revisierente over de afkoopsom moeten betalen.
Met de afrekenoptie (in 2014) zou A bij een afkoop:
- dezelfde belasting moeten betalen maar dan over 80% van de afkoopsom van € 100.000 (dus over € 80.000);
- daarnaast geen revisierente hoeven te betalen.
De vraag is uiteraard of daadwerkelijk van de optie gebruik kan worden gemaakt, en zo ja, of dat wel aantrekkelijk is. Dat is een lastige vraag om te beantwoorden.
- De vergelijking die voor 2014 moet worden gemaakt, is die tussen:
- toepassing van de 80%-regeling en
- het periodiek laten uitkeren van de stamrechttermijnen.
- Als een ontslagvergoeding in de vorm van een stamrecht over een reeks van jaren wordt uitgesmeerd, wordt maximaal gebruik gemaakt van de tariefsverschillen. In de lagere schijven is het tarief immers (circa) 37% en 42%. Bij een directe afrekening in 2014 is er sprake van een eenmalige piek in het belaste inkomen. Vaak zal deze piek geheel of grotendeels tegen 52% worden belast. Van toepassing van de zogenoemde middelingsregeling kan in deze gevallen niet altijd voordeel worden verwacht.
- Niet in alle gevallen is het juridisch zo maar mogelijk om een stamrecht af te kopen. Stamrechten die zijn verzekerd in de vorm van een direct ingaande lijfrente zijn in beginsel niet afkoopbaar. Aan het opnemen van de waarde van bancaire stamrechten kunnen boetebedingen zijn verbonden (vanwege de renteafspraken die zijn gemaakt).
- Wordt na afrekening het netto bedrag op een spaarrekening gezet, dan valt dat in box 3. En dus onder een jaarlijkse heffing van 1,2% (behoudens toepassing van het zogenoemde heffingsvrije vermogen). Het rendement op dergelijke spaarrekeningen blijft meestal achter op de combinatie van de box 3-heffing en de huidige inflatie.
- Een vergelijking waarin rekening wordt gehouden met alle daarvoor in aanmerking komende factoren, is behoorlijk ingewikkeld. Niet alleen gaat het in deze gevallen vaak om veel geld, het gaat meestal ook om de inkomensvoorziening van mensen die zonder werk zitten. Waar de afrekenoptie zou worden overwogen, is het verstandig om deskundig advies in te winnen.
Het kabinet geeft in het Belastingplan 2014 heel duidelijk aan dat de afrekenoptie “(…) een keuze voor belastingplichtige betreft en dus geen verplichting.” Een goede houding ten opzichte van de voorgestelde afrekenoptie is dan ook: “niet doen, tenzij overtuigend het tegendeel wordt bewezen.” Eenmaal gebruik gemaakt van de optie is er immers geen weg terug. Een beslissing hierover zou alleen weloverwogen tot stand mogen komen.
Bron: Pleinplus/Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden