Reis- en verblijfkosten tijdens bedrijfsuitjes vallen meestal onder de desbetreffende gerichte vrijstelling, zo heeft staatssecretaris Eric Wiebes eerder verkondigd in de Tweede Kamer. Het moet dan echter gaan om zakelijke reis- en tijdelijke verblijfskosten ‘in het kader van de dienstbetrekking’. Bij een activiteit waar niet of nauwelijks zakelijke elementen in zitten, is daarvan geen sprake. Zegt de staatssecretaris hiermee dat een bedrijfsuitje per definitie een zakelijk element bevat en dat de reis- en verblijfkosten dus gericht zijn vrijgesteld? Of vergist hij zich?

De staatssecretaris heeft als reactie op de ontstane verwarring hierover een toelichting gegeven aan de Eerste Kamer. Bij een bedrijfsuitje waarbij het zakelijk karakter overheerst, bijvoorbeeld door een cursus, is voor de reis- en verblijfkosten de gerichte vrijstelling voor reis- en verblijfkosten van toepassing.

Voor zover de activiteiten op en rond het uitje in overwegende mate een consumptief karakter dragen, is er sprake van een personeelsfestiviteit. De vrijstelling voor reis- en verblijfkosten is dan niet van toepassing.

Zowel zakelijk als consumptief karakter

Heeft het uitje zowel een zakelijk als een consumptief karakter? In dat geval kan er gesplitst worden in een deel dat betrekking heeft op zakelijke reis- en verblijfkosten en een deel dat geacht wordt betrekking te hebben op een festiviteit. De invulling van het programma en de tijdsbesteding zijn daarbij bepalend of een dergelijke ‘knip’ kan worden aangebracht.