Een AOW-gerechtigde ontvangt in 2016 en 2017 respectievelijk € 1.499 en € 667 rente op haar spaarrekening. De box-3-heffing komt in 2016 uit op een bedrag dichtbij de 100% van haar inkomsten uit vermogen. In 2017 gaat de heffing daar zelfs ver overheen, waardoor zij inteert op haar vermogen. Zij vindt dat daardoor haar eigendomsrecht is geschonden en dat de box-3-heffing in strijd is met het discriminatieverbod. Advocaat-Generaal Wattel concludeert dat de box-3-heffing in 2016 en 2017 op stelselniveau inderdaad onverenigbaar is met het discriminatieverbod. Het is echter aan de wetgever om dit op te heffen.
De A-G stelt vast dat sinds 2017 alle box-3-plichtigen worden belast alsof hun risico, vermogenssamenstelling én rendement gelijk zijn aan het gemiddelde risico, vermogenssamenstelling en rendement. Dit impliceert volgens de A-G onontkoombaar dat het de bedoeling is om box-3-plichtingen met een lager dan het gemiddelde rendement (ondergemiddelden) te laten betalen voor box-3-plichtingen met een hoger dan het gemiddelde rendement (bovengemiddelden). Zou iedere box-3-plichtige dicht bij dit gemiddelde rendement zitten, dan is dit misschien verdedigbaar. Maar bij grote verschillen in de rendementen, heeft de wetgever geen legitiem doel, aldus de A-G. Het doel en het effect van dit stelsel is dan willekeurige, vergaande discriminatie. Bovendien wordt er willekeurig vergaand geprivilegieerd om de ondergemiddelden de belasting te laten opbrengen die de bovengemiddelden te weinig betalen.
De A-G onderbouwt met cijfermateriaal dat de verschillen in de rendementen sinds de kredietcrisis groot zijn. Door deze grote verschillen met het gemiddelde rendement, kan dat gemiddelde rendement niet als uitgangspunt worden genomen voor het belasten van het individuele rendement van belastingplichtigen. Onder deze omstandigheden leidt het box-3-stelsel in 2017 tot een ‘stelselmatige ontkenning van het discriminatieverbod’, aldus de A-G. Feitelijk geldt hetzelfde voor 2016.
Wetgever aan zet
De A-G vindt echter dat het niet aan de rechter is om een nieuw stelsel te bedenken. De wetgever is eerst aan zet om de strijdigheid met het discriminatieverbod weg te nemen. Wel geeft de A-G aan dat als de wetgever dit niet doet, de rechter op enig moment kan beslissen om belastingplichtigen de mogelijkheid te bieden om tegenbewijs te leveren, zodat zij naar hun werkelijke rendement belast kunnen worden in plaats van naar een fictief wettelijk rendement.